Riet Haasnoot en Martijn Spoelstra: ‘Wij kunnen echt bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen’

Riet Haasnoot, arts M+G/jeugdgezondheid, stafarts en projectleider, praktijkopleider arts M+G, is net met pensioen, Martijn Spoelstra, arts M+G/jeugdarts GGD Twente, aan het begin van zijn carrière. Martijn is Riet recent opgevolgd als stafarts. Hoe kijken zij naar de jeugdgezondheidszorg, de waarde van hun werk en elkaar? ‘Ik zie bij Martijn de drive om het vak op de kaart te zetten. Ik was daar zelf vroeger veel te bescheiden in.’

Waarom hebben jullie gekozen voor een carrière als arts M+G?

Riet: ‘Vanuit idealisme. Ik wilde liever aan de voorkant voorkomen, dan aan de achterkant genezen. Ook het bredere perspectief trok me: de mogelijkheid om niet alleen naar de individuele patiënt te kijken, maar iets te betekenen voor een grotere groep. Op dat vlak wilde ik het verschil maken.’

Martijn: ‘Ik kwam er al snel achter dat ik het geluk in een ziekenhuis niet zou vinden. Daar is de benadering curatief: je gaat op zoek naar de oplossing voor één probleem. Ik ga liever op zoek naar de context, naar de oorzaak van het probleem. In de sociale geneeskunde is daar veel aandacht voor: je gaat de diepte in. Als jeugdarts kijk ik dus niet alleen naar wat een kind ‘heeft’, maar ook naar de omgeving van het kind: het gezin, de familie, de wijk. Met de bevindingen die ik op die manier opdoe, zoek ik vervolgens naar verbanden op regionaal of landelijk niveau.’

Wat maakt iemand een goede arts M+G? 

Martijn: ‘Oprechte nieuwsgierigheid. Als je de intrinstieke motivatie hebt om verbanden te willen ontdekken en problemen te willen oplossen, kun je beslist een goede arts M+G worden. Verder schaadt het niet om verbaal handig te zijn.’

Riet: ‘Eens, en ik denk dat analytisch vermogen ook belangrijk is in dit werk. Wat zijn nu onderwerpen uit de spreekkamer die je naar een groter verband moet trekken? Het is de kunst om dat te zien.’

Riet, jij zit al meer dan veertig jaar in het vak. Wat zijn de verschillen tussen nu en toen je begon?

‘Vroeger lag in de jeugdgezondheidszorg de focus op een individueel kind, terwijl die nu veel meer groepsgericht is. Ook het sociale aspect is belangrijker geworden. Als ik met een schuin oog naar de opleiding van arts M+G kijk, is er altijd sprake geweest van golfbewegingen: de ene periode ligt de nadruk meer op het medische aspect, terwijl in een andere periode de focus wordt gelegd op de sociale kant. Ik heb het idee dat we nu afstevenen op een goede balans tussen het medische en sociale aspect.’

Natuurlijk leert Martijn veel van jou. Is dit andersom ook het geval? 

Riet: ‘Zeker! Ik zie bij Martijn echt de drive om een goede arts M+G te zijn, om het vak op de kaart te zetten. Ik was daar zelf vroeger veel te bescheiden in. Martijn straalt die passie uit en is trots op wat hij doet: dat vind ik fantastisch om te zien.’

En andersom Martijn? Wat leer jij van Riet?

‘Ik heb van Riet geleerd alles vanuit het perspectief van het kind te bekijken. Zo stel ik als jeugdarts altijd het belang van het kind voorop en vraag ik me bij al mijn beslissingen af hoe het kind hiermee geholpen is.’

Waarom zou een geneeskundestudent arts M+G moeten worden?

Riet: ‘Omdat het een afwisselende baan is waarin je betekenisvol kunt zijn. Zo betekent het werken met kinderen dat je kunt bijsturen, waardoor je bijdraagt aan hun ontwikkeling: kleine veranderingen op jonge leeftijd kunnen grote gevolgen hebben voor later.’

Martijn: ‘Als je nieuwsgierig en breed georiënteerd bent, biedt het werk als arts M+G een fantastische uitdaging. Je hebt zicht op de volledige gezondheid van een kind, en alle disciplines komen voorbij. Dat betekent dat je veel invloed hebt om zaken echt aan te pakken en te veranderen.’

Riet: ‘Ook krijgen we soms de kans om te strijden tegen de effecten van sociale ongelijkheid. Ik heb dat kunnen doen toen ik een periode op Curaçao werkte, waar een school stond speciaal voor dove en slechthorende kinderen: een direct gevolg van matige gezondheidszorg en gebrek aan kennis. Dat er zoveel dove en slechthorende kinderen waren, had vooral te maken met rode hond, een ziekte die er nog veel voorkwam. Door op de consultatiebureaus steeds meer kinderen hiertegen te vaccineren, hebben we die ziekte uiteindelijk terug kunnen dringen en de school kunnen sluiten. Ik vond het schitterend om op die manier iets te kunnen betekenen voor de gemeenschap daar.’

In hoeverre is er eigenlijk sprake van sociale ongelijkheid in Nederland?

Riet: ‘De sociale ongelijkheid is de laatste jaren toegenomen. Ik vind dat een kwalijke ontwikkeling. Dat ligt niet aan ons gezondheidssysteem: dat is er juist op gericht die ongelijkheid zo klein mogelijk te houden. Zo is de jeugdgezondheidszorg er voor alle kinderen, en kent niemand privileges, waardoor vooral kwetsbare groepen hiervan profiteren. Dat gelijkheidsbeginsel in de zorg moet dus koste wat kost worden gehandhaafd.’

Martijn: ‘Dat moet zeker. Uit onderzoek weten we dat kwetsbare kinderen al genoeg voor hun kiezen krijgen: vaak is er sprake van een slecht voedingspatroon en ervaren ze veel stress. Ze voelen nu eenmaal de spanning thuis en dat gaat op termijn in hun hoofden zitten. Helaas is dit soort stress overdraagbaar van generatie op generatie. Een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden, want het zorgt er uiteindelijk voor dat mensen minder gezonde levensjaren kennen en eerder ziek zijn.’

Riet: ‘Daar komt nog bij dat kwetsbare kinderen vaak in slecht geïsoleerde huizen wonen en opgroeien in achterstandswijken met relatief weinig groen, waardoor buiten spelen niet wordt gestimuleerd. Tijdens de lockdowns zagen we ook dat huiswerk maken en thuis leren moeilijker was door gebrek aan ruimte, materialen en kennis.’

Martijn: ‘Gelukkig kunnen we via de beschikbare NPO-gelden (Nationaal Programma Onderwijs) de problemen van deze kinderen enigszins verlichten en ervoor zorgen dat ze op juiste wijze worden ondersteund.’

Riet: ‘Zo zijn er meer initiatieven om sociale ongelijkheid tegen te gaan. Zoals de ‘Handreiking Omgaan met armoede in de jeugdgezondheid’, waarin concrete werkwijzen voor het omgaan met kinderarmoede uitgebreid worden beschreven. Hierbij draait het vooral om signalering van armoede en een adequate opvolging hiervan: we leren JGZ professionals hoe ze het vertrouwen van kwetsbare kinderen kunnen winnen, hoe ze situaties kunnen herkennen en hoe ze dit vervolgens bespreekbaar kunnen maken.’

Tot slot nog twee belangrijke facetten uit jullie vakgebied, die direct met elkaar in verbinding staan en actueler zijn dan ooit: corona en jeugd. Hoe kijken jullie terug op de lockdowns en afgelopen periode? 

Martijn: ‘Het is duidelijk dat de huidige pandemie grote impact heeft gehad op zowel de fysieke als geestelijke gesteldheid van onze jongeren. Dat langdurig thuiszitten en gebrek aan onderlinge interactie eist natuurlijk z’n tol. Het verbaasde me dan ook dat de overheid zo tekortschoot in haar informatievoorziening ten opzichte van deze groep. Waar konden ze terecht met hun vragen? Wie voorzag ze van informatie over het virus in hun eigen taal en op hun eigen kanalen? Vooral gezien de lage vaccinatiebereidheid in deze groep vind ik dat onbegrijpelijk. Ik heb begrepen dat onwetendheid en prikangst bij jongeren de voornaamste motieven zijn zich niet te laten vaccineren. Juiste informatie op de juiste plek kan hierin veel betekenen en is een absolute must.’

Riet: ‘Helemaal eens Martijn. Overigens vind ik het ongelofelijk dat we Afrika in deze periode zo links laten liggen en onze vaccins niet ter beschikking stellen. Waar is onze compassie,  onze menslievendheid? Terwijl wij boosteren, hebben de meeste mensen daar niet eens één prik gehad. Nog los van het morele aspect, is het ook strategisch gezien onverstandig niet eerst in Afrika te vaccineren. Zo zetten we de deur voor nieuwe mutaties wagenwijd open!’